Hoogte en breedteligging
Breedteligging. Dit is de belangrijkste factor. Op hoge breedte (dus dicht bij de polen) verwarmt een bundel zonnestralen een relatief groot oppervlak en bovendien moet die bundel een relatief grote weg afleggen door de dampkring. Tenslotte is op hoge breedte de weerkaatsing van licht door ijs groter. Hierdoor is het op hoge breedte kouder dan in de buurt van de evenaar.
Schuine stand van de aardas ten opzichte van het baanvlak om de zon veroorzaakt daarbij het verschijnsel seizoenen. In de zomer staat de zon hoger aan de hemel en tegelijkertijd is de daglengte langer. Daardoor is het zomers warmer dan in de winter. Let erop dat zomer op het noordelijk halfrond betekent dat het winter is op het zuidelijk halfrond en omgekeerd.
Hoogteligging Atmosfeer wordt van onderaf verwarmd. Algemeen geldt : gemiddeld neemt de temperatuur met de hoogte af met ongeveer 6 graden per kilometer. (dit geldt voor vochtige lucht waarin condensatie optreedt). Droge lucht koelt sneller af, namelijk met 10 graden per kilometer.De hoogteligging heeft te maken met reliëf. Dat betekent dat je te maken hebt met de verticale temperatuurgradiënt. Deze gradiënt is bij een berg anders, omdat een berg ook warmte afgeeft. Op de berg daalt de temperatuur ook, omdat het volume dat de berg afgeeft aan warmte niet afweegt tegen het volume van de omgeven lucht.